In Nieuwerschans daar was een meid Een levend spook van magerheid Een lange dunne rariteit Een paling van een meid Ze kon wel door een lampeglas Als je d'r aankeek wist je pas Wat voor, opzij, of achter was Een ieder zei: "'t Is kras" Refr.: Jans Pommerans uit Nieuwerschans Oh wat een spriet, wat een niet, wat een lat Jans Pommerans uit Nieuwerschans Oh wat een plank van een meid is dat Wanneer ze langs de wegen liep Gebeurde het dat iemand riep Daar gaat een Zuiderzee-polyp Van 't voorhistorisch typ De boerenpaarden werden mal Van schrik en vluchtten naar de stal De dienders brulden luid "sta pal" Daar kruipt een reuzenkwal Refr. En als ze in haar ledikant Ging rusten, sliep ze veilig want Heur linkeroog en rechterhand Bewaakten saam de rand Heur benen trok ze aan d'r kin D'r armen lei ze knopen in En als een opgerolde spin Sliep ze al blozend in Refr. Die lange dunne rare meid Die heeft eens voor een korte tijd Met een Amsterdamse kraai gevrijd Dat was een stommiteit De kraai had gauw genoeg van haar En stuurde toen een ooievaar Die kwam en zag en zei: Wat raar Het is bepaald niet waar Refr. In Nieuwerschans daar is een meid Die eenzaam op haar nagels bijt En stiekem in d'r eentje schreit Omdat ze heeft gevrijd Die kraaienspruit die is nog klein Doch blijkt reeds muzikaal te zijn En zingt maar steeds tot haar chagrijn Dit populair refrein Refr.