En als je langs me loopt, Ik voel de nacht, het toverwoud, de heksenjacht, Ik voel het zog, het zuigen weer, de hoge zee. En als je dan blijft staan Bij die rooie deur en je kleurt zo mooi bij die rooie kleur, Ik voel de roes, ik voel de rand, ik voel de rrrr... uh... Luister... Hoe heet het?. Je weet het... Ziel en lijf. Dat ronde ... aan mijn lippen... en dat andere... Moederwijf. En als je verdergaat In je eigen stijl, met je eigen wind in je eigen zeil, Ik raak verstopt, ik implodeer, ik leef niet meer. En je kijkt nog om, Want je voelt mijn oog als een kwaaie haak om je elleboog, Maar je wankelt niet, je wiebelt niet, je kantelt niet. Luister... Het zit vanbinnen... Het kan niet praten... Het is gevoel. Je moet vallen... vergeten... verlaten... voor wat ik bedoel. Maar je vervolgt je baan Langs de strakke lijn van de verre ster die je moet zijn. En het schip vaart uit, de fles is leeg, het doek valt neer. En in een laatste glimp Zie ik het zwarte paard en je springt erop en het beest maakt vaart. Het danst omhoog, het viert de zon in wolken stof.