In een strandstoel zit ze daar De weduwe van Dam De handen stil, dun en grijzend haar Weduwe van Dam. Het is 20 juni half vier De waterlijn schuift op 50 jaar van eb en vloed Vergleden zonder stop Ze zat hier 50 jaar geleden ook In dezelfde stoel En in de branding en het meeuwgekrijs Hoort ze net als toen Rita kom in zee In een stranddstoel bij elkaar Rita en haar man Pas getrouwd, liefje noemt hij haar De jonge George van Dam Het is 20 juni half vier En George die praat en praat Hij vertelt haar van een oude stad Die nog steeds bestaat Want dat Atlantis ooit gezonken is Hier vlak voor de kust En in een grote luchtbel nu Op de bodem rust Al pratend staat hij op De jonge George van Dam Loopt naar de zee, hij windt zich lichtjes op De jonge George van Dam Vertelt dat daar beneden een complex verrijst Een soort van watermuur, Die coherent blijkt qua substantiegraad In z'n atoomstructuur, En dat de neerwaartse expantiedruk de lucht fosfatiseert, Zodat de zuurstof in Atlantis dus Het zout neutraliseert. Tot z'n navel in het nat, Roept jonge George van Dam Ze goed moet weten dat De taalconstructie van Atlantis van de Grieken stamt, En zo dus in 1 klap, Aan de basis van Europa ligt, En George doet nog een stap Orerend over politiek, en de morele zin, Van de ethica, het waterpeil reikt tot aan z'n kin Met z'n lippen in het zout De natte George van Dam Explicerend zonder fout Het zeeorganigram Rita kijkt toe hoe de golfslag Z'n lieve kruin verteert Alleen z'n vinger is nog zichtbaar nu Die druk gesticuleert Ze ziet de oceaan zich sluiten Om die trouwringvinger heen Het is 20 juni, half vier Rita is alleen In een strandstoel zit ze daar De weduwe van Dam De handen stil, dun en grijzend haar Weduwe van Dam Het is 20 juni, half vier En Rita richt zich op Ze trekt de veters van haar schoenen los Ondoet zich van een sok Rokken uit, knopen los Ze voelt zich niet eens moe Er duikt een oude vrouw Met rimpelvel naar Atlantis toe.