De grote dag is aangebroken. Het grote vuur is aangestoken. Niemand die het weet. Ik zie het licht ik voel het branden. Men onderzoekt, men legt verbanden. Niemand die het weet. Maar luister goed, Je hoort haar wenen. Ze weet, ze heeft niet meer zo lang. Ganse nachten bitter wenen, Op de toppen van haar tenen. Mijn god wat is ze bang. Er wordt gezegd, het zal wel wezen, Hier en daar iets van gelezen. Maar wat weten wij er van. Men onderzoekt, men legt verbanden. Intussen bijt ze op haar tanden. Er is niet zoveel dat ze kan. En achter af, Zal men verklaren, Dat het veel sneller is gegaan, Dan men dacht. Dan zal men verklaren, Dat men nog alles heeft gedaan. Maar wie is men? Dat zijn wij allen. Te weinig tijd, te weinig ballen. En niemand die het weet. Ganse nachten bitter wenen, Op de toppen van haar tenen. Niemand die het weet. En achter af, Zal men verklaren, Dat het veel sneller is gegaan, Dan men dacht. Dan zal men verklaren, Dat men nog alles heeft gedaan.