Mijn lied moet uw goedheid bezingen En ademen, God, van uw recht. Komt u alstublieft naar mijn leven, Mijn lied is naar u onderweg. Ik volg steeds de weg die u aanwijst, Het geeft niet of iemand dat ziet. Ik heb niks met laffe bedenksels En mooipraterij moet ik niet. Ik mijd alles wat niet wil deugen, Zeg vuilspuiters waar het op staat. Hooghartigheid kan ik niet hebben. Ik walg van gebral en geblaat. Het gaat mij om iemand die goed doet En die wat niet deugen wil, haat. Ik zoek naar integere mensen: In huis, op mijn werk en op straat. Wie wel in Gods schepping wil leven, Maar doet of de HEER niet bestaat, Die hoeft mij niets meer te vertellen. Ik wil dat hij gaat, en hij gaat.