Ik roep naar God: 'Ik schreeuw het uit.' Ik roep naar God. Hij moet mij nu wel horen. Nu ik bang ben, lig ik wakker, Tast ik in het duister. Troost mij niet. Ik ga pas slapen Wanneer hij mij heeft gehoord. God, ik schreeuw als ik aan u denk. God, de pijn wordt mij te veel. U laat mij niet met rust. U slaat Uw handen voor mijn ogen En het is nacht. Wat moet ik zeggen? Laat ik zwijgen. Laat ik maar aan vroeger denken, Vroeger toen we zongen, Psalmen van een eeuwigheid geleden. Ik weet nog hoe het toen was, God. Ik lig wakker, al is het nacht. Ik denk, ik peins, ik pieker En vraag me steeds weer af: Is het voorbij? Wil God ons kwijt? Vergeet hij ons? Is hij ons echt vergeten? Zou hij nog wel van ons houden? Wil hij ons niet helpen? Laat hij niets meer van zich horen? Waarom zegt God nu geen woord? Stikt zijn liefde in zijn woede? Zit zijn hart voor ons op slot? Toen zei ik: 'Dit is mijn verdriet: God is niet meer dezelfde, Wij delen niet meer in zijn liefde.' Laat ik zwijgen. Laat ik maar aan vroeger denken, Toen de HEER ons redde. Onze God, die was wie hij zou blijven, Heeft vroeger wonderen gedaan. Daaraan denk ik, ik zoek het op, ik ben er steeds mee bezig - Ik weet er alles van: Gods huis staat op gewijde grond. Wie lijkt op u, Heer? Wie is onnavolgbaar? Heilig was u. Heilig bent u, Anders dan de mensen. Grote God, u kreeg bekendheid Door uw grote wonderen. Heel de wereld kwam te weten Dat u ons volk hebt bevrijd. Het water zag u komen, God, Het water zag u komen. De hele zee begon te beven. Grote wolken lieten al hun water lopen. Hoge wolken schreeuwden. Bliksemschichten schoten langs de hemel. Uw donderstem klonk overal. Alles dreunde. Uw hemelvuur verlichtte heel de wereld. De aarde kromp ineen. U maakte van de zee een weg. Wij volgden u. Wij liepen door het water. Onnavolgbaar was u. Onnavolgbaar blijft u. Toen al was u ons een raadsel, HEER, En u ging ons als een herder voor. Toen al was u ons een raadsel, HEER. Mozes en Aäron leidden ons.