God, U hebt ons weggegooid. Nu liggen wij in stukken Wat was u kwaad op ons. Maar breng ons weer tot leven. De aarde hebt u omgewoeld, U trok het land aan flarden. Uw hele schepping gaat eraan, Wanneer u niet te hulp komt. U trof ons met een harde hand. Uw wijn was wrang en giftig. God, Laat zien wat ik moet doen om weer bij u te komen, Te leven zonder angst voor messen of voor kogels. U houdt van mij. Bevrijd me dan! Ze hebben mij te pakken. Uw hand is zoveel sterker dan de sterkste hand, verlos me. Help iedereen van wie u houdt. Ik smeek u om een antwoord. In een volmaaktheid die geen mens begrijpt, Heeft God gesproken. Het dal van Sukkot meet ik juichend uit, Sichem verdeel ik. Ik houd Manasse maar ook Gilead in beide handen. Het land van Efraïm noem ik mijn helm, Juda mijn scepter. Mijn bad is Moab en mijn voetenbank mag Edom wezen. Heel Filistea davert van mijn stem. Breng me naar Edom. God, Al werd u ziek van ons, u maakte ons weer beter. En God, U bent het toch die meetrekt met ons leger? De vijand heeft ons klem gezet. Kom naar ons toe, bevrijd ons. De hulp van mensen schiet te kort. Alleen als God te hulp komt, Gebeurt er wat gebeuren moet. Zijn voet vertrapt de vijand.