Aan de kant van de sloot, daar stond eens een koe Aan de and're kant een paard Ze sloegen zo en stampten hoor, naar een vliegje met hun staart Maar die koe was verliefd op dat mooie paard Ze bloosde als hij keek Een rilling liep haar langs de rug, zij was geheel van streek Toen die koe haar kop verloor Zongen de kikkertjes in koor Refr.: Koetje boe, koetje boe, koetje boe boeboe Vergeet het maar gerust Wist jij niet dat je buurman paard nooit bonte koeien kust Koetje boe, koetje boe, koetje boe boeboe Vergeet 't asjeblieft Jouw liev'ling, met die lange staart, wordt nooit op jou verliefd Al zou je willen Al stond je te gillen Hij kijkt je met z'n rug niet aan Z'n merrie laat hem vast niet gaan Koetje boe, koetje boe, koetje boe boeboe Vergeet 't asjeblieft Jouw liev'ling, met z'n lange staart, wordt nooit op jou verliefd Maar geen tien meter verder, daar stond een heer Z'n achternaam was Stier Hij stikte haast van jaloezie, en riep: "Wat is dat hier Denk je dat je me zomaar bedriegen kunt Met onze buurman Paard Voor straf leg ik jou, domme koe, drie knopen in je staart" En 't paard keek er eens naar Ze zongen daarna met elkaar Refr.