Wij leven van de wind Die aanrukt uit den hoge En heel het huis vervult Waar knieen zijn gebogen, Die doordringt in het hart, In de verborgen hof, En uitbreekt in een lied En opstijgt God ten lof. Wij delen in het vuur Dat neerstrijkt op de hoofden, De vonk die overspringt Op allen die geloven. Vuurvogel van de vloed, Duif boven de Jordaan, Versterk in ons de gloed, Wakker het feestvuur aan. Wij teren op het woord, Het brood van God gegeven, Dat mededeelzaam is En kracht geeft en nieuw leven. Dus zegt en zingt het voort, Geeft uit met gulle hand Dit manna voor elk hart, Dit voedsel voor elk land.