De Vader die de Zoon een beker reikt, Tot aan de rand gevuld met bitterheid, Die Hem benauwt, tot wanhoop drijft. Het water dat Hem aan de lippen staat, Een zee van zonden die Hem angstig maakt. Hij gaat ons voor, Hij draagt ons door het lijden heen. Zie hoe Hij aan ons lijdt, voor ons strijdt, de beker drinkt. Wie zijn wij, dat Hij de dood in diepe nood en angst verdrinkt? De schaduw van de dood valt in de hof, Waar Jezus worstelt met de wil van God: De beker gaat Hem niet voorbij. De diepte van zijn lijden, angst en pijn, Is dieper dan ons lijden ooit zal zijn. Hij gaat ons voor, Hij drinkt ons door het lijden heen. Zie hoe Hij aan ons lijdt, voor ons strijdt, de beker drinkt. Wie zijn wij, dat Hij de dood in diepe nood en angst verdrinkt? De Zoon die ons het brood, de beker reikt; Ons in zijn liefde en gemeenschap leidt, Gedenken wij in brood en wijn. Wij drinken door zijn dood het leven in: Een zee van liefde schept een nieuw begin. Nooit meer alleen, met Jezus één, totdat Hij komt. Al wie dorst, wordt getroost in het brood, de beker wijn. Neem het brood, proef van de wijn; gedenk dat wij vergeven zijn. De Vader die zijn kind een beker reikt, Die overstroomt van goedertierenheid: De wijnstok bloeit, de beker vloeit in eeuwigheid.