Wij willen van de kerels zingen Zij zijn van kwader aard Zij willen de ruiters dwingen Zij dragen een langen baard Ter kermisse wil hij gaan Hij denkt dat hij is een graaf Daar wil hij het al omme slaan Met zijne verroesten staaf Dan gaat hij drinken van den wijn Stappans is hij versmoord Dan is de wereld 't zijn Stede, land ende poort Met ene zeeuwse knive Zo gaat hij deur zijn tas Hij komt tot zijne wive Al vul bringt hij zijn flas Dan geeft zij hem veel kwader vloeken Als haar de kerel genaakt Dan geeft hij haar van de lijfkoeke Dan is de pays gemaakt Men zal ze slepen en hangen Hun baard is al te lang Zij kunnen het niet ontgangen Zij dochten niet zonder bedwang